Beste Caroline,
In de aanloop naar het symposium ‘De hiërarchie voorbij’, spraken
we af dat we elkaar gaan schrijven over het onderwerp van onze workshop. Wij
werken samen bij een organisatie die mensen opneemt die verpleeghuiszorg nodig
hebben. We kennen elkaar uit die omgeving, maar kennen ook nog veel niet van
elkaar. Ik voel me thuis in de wereld van de begeleidingskunde, omdat ik daar
ben opgeleid en er nu zelf opleider ben. Voor jou is die wereld minder
vanzelfsprekend. Jij spreekt vanuit de organisatie- en veranderkunde. Wat is
het verschil? We gebruiken soms andere woorden voor hetzelfde, we constateren
dat we best veel dezelfde boeken in de kast hebben staan. Wat we wel weten is
dat we graag zoeken, sparren en samen ontdekken. Dat willen we via deze
briefwisseling ook doen. Het doel is natuurlijk om anderen mee te nemen in onze
gedachtenwisseling.
De lemniscaat
In ons gesprek gisteren vroeg je mij wat ik precies met die
lemniscaat bedoel. De lemniscaat gebruik ik als beeld voor hoe je je als
begeleidingskundige vloeiend over alle lagen van de organisatie beweegt. Je
start meestal bij een vraagstuk of fenomeen waar men in de organisatie de
vinger niet achter kan krijgen. Wij noemen dat in de begeleidingskunde ‘taaie
vragen’. Jij gebruikte het woord wicked problems. Dit zijn vraagstukken (zo zou
ik het woord problems willen vertalen) die complex zijn (een wirwar) en je dus
niet lineair kunt benaderen (d.w.z. als je een analyse hebt gemaakt, je plan daarop
bedenkt en stap voor stap doorloopt, ben je er uit). Bij taaie problemen vraagt
het samen te onderzoeken en daarbij kom je samen tot een voorlopige aanpak die
je uitprobeert en evalueert en bijstelt. Soms ontdekken medewerkers in een team
of in teams een antwoord. Dat antwoord zul je in de context moeten plaatsen. Andere
betrokkenen moeten erbij betrokken worden.
Wat is de rol van de begeleidingskundige daarin?
Allereerst is er de begeleidingskundige blik: kijken naar
het geheel en de verbinding en het in dialoog brengen van de implicaties van
oplossingen.
Dan de begeleidingskundige houding waarbij je je voortdurend
afvraagt: wanneer ga ik met de stroom mee, waar verleg ik de stroom, waar
ervaar ik een dam, waar voel ik me overspoeld worden en juist die ervaringen
breng je in om bij anderen te toetsen: herken je dat gevoel of die reactie? Wat
zou dat zeggen over het vraagstuk dat we aan het onderzoeken zijn? Bij het
begeleidingskundig onderzoeken spreken we van het belang van het werken vanuit
Subject – Subject – Object, dat wil zeggen jouw ‘subject’ en het ‘subject’ van
de ander laten licht schijnen op het object van onderzoek. Jij verwoordde het
als volgt: de onderzoeker voelt de resonantie, reflecteert daarop en
intervenieert op basis daarvan. Binnen het begeleidingskundig handelingsonderzoek
zal die interventie altijd samen en dus binnen de complexiteit genomen moeten worden.
Daarvoor is het nodig dat je als begeleidingskundige gemakkelijk over die
lemniscaat beweegt en daardoor als het ware de weg effent voor anderen.
Tot zover mijn eerste bijdrage
Groet,
Inge
Benieuwd naar het antwoord van Caroline? Dat plaatsen we op vrijdag 4 november.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten