woensdag 9 januari 2013

Inspiratiebron 2


Over wandelen en volgen

En nu moet ik dus - gezien de cliffhanger van mijn vorige blog - met mijn grote inspiratiebron op de proppen komen.

Eerst even een uitstapje om het spannend te houden. Laatst vroeg ik me af waarom er zoveel vrouwen van zekere leeftijd samen wandelingen maken. Je ziet ze stevig stappen over bospaden, voeten in soepele bergschoenen, windjacks aan en Youp-van-het-Hek-rugzakjes om. De monden staan niet stil. Soms hebben ze ook nog van die stokken. Waarom wandel je met een vriendin? Natuurlijk, het is gezond, maar het heeft nog een ander element in zich: samen al wandelend de vraagstukken van het leven de revue laten passeren. In alle rust je pad uitstippelen. Trouwens, de wandelcoach is ook helemaal in. Dat zijn vrouwen die tijdens een wandeling met hun vriendin hebben bedacht dat ‘samen wandelen’ heel helpend is bij het beschouwen van je ‘vraagstukken’.

Een ander uitstapje: Ik las in een boekje dat ik bij het blad Ode ontving[1] de volgende zin: “Een echte leider leidt niet, hij volgt: een droom, een ideaal, vrijheid voor het land, een goed leven voor zijn gezin” (p.79)

Wat onthullen deze twee alinea’s over mijn inspiratiebron? Het antwoord komt weer met een omweg (om het nog spannender te maken).
De laatste weken ben ik weer erg bezig met de vraag: hoe begeleid je mensen in organisaties, hoe breng je ze in beweging. En dat komt onder andere omdat ik weer (vaak mooie) verslagen aan het nakijken ben van studenten, die de VO supervisie en coaching van de Transfergroep volgen. Een van hun laatste opdrachten is een begeleidingskundige vraag te onderzoeken en daar een verslag over te schrijven. En ieder jaar wordt het me - dankzij al die verslagen -  duidelijker wat nu eigenlijk het specifieke van begeleidingskundig onderzoek is: in begeleidingskundig onderzoek wandel je mee in de organisatie (slenteren noemt mijn collega Alexander Maas dat) en je volgt. Je bespreekt de zaken die je onderweg ziet (bijvoorbeeld waar de leider naar op weg is) en stelt je vragen bij wat je ziet (bijvoorbeeld of bekend is waarnaar de leider op weg is). Je dwingt jezelf om niet te begrijpen en geen genoegen te nemen met vanzelfsprekendheden. En dan hou je een poosje je mond. Als vanzelf gaat de ander dan denken. Doordat je daarvoor ruimte geeft komen de verhalen vanzelf en ontstaat er beweging. De ander wandelt ineens mee en jij volgt weer tot de volgende kruising.
Deze ‘wandel-en-volg-benadering’ is een heel andere dan de  veel gebruikte ‘Vlieg-en-adviseer-benadering’ waarbij je een vraag van een afstand bekijkt, objectiveert en analyseert en dan de bevindingen terug geeft. Dat is fijn als je wilt weten hoe iets zit, maar het helpt niet om mensen in beweging te krijgen.

Wandelen en een ideaal volgen, welke inspiratiebron hoort daarbij?

Ik wilde heel graag een vrouwelijke inspiratiebron noemen. Hoewel er nu dus vele vrouwen wandelen, is er weinig bekend over wandelende wijze vrouwen. Er zijn wel wandelende mannen: de Griekse filosofen, Jezus, diverse pelgrims (ik bedenk me nu trouwens dat dat wel een ‘mannenwandel-ding’ is: een pelgrimstocht lopen).

Iemand die wandelend zijn ideaal volgt, gewoon tussen de mensen, in contact en geraakt door wat hij tegenkomt. Hij volgt een ideaal en daardoor komen mensen in beweging. Hij kijkt en luistert en benoemt wat pijnlijk is, ook bij mensen die dat niet willen horen. Dat vind ik een prachtig inspirerend beeld voor de begeleidingskunde: Mahatma Ghandi, dus. Die naam ga ik doorgeven als inspiratiebron.



[1] Zo had ik het nog nooit gezien, de beste verhalen uit ODE, samengesteld dor Jurriaan Kamp en Marco Visscher

donderdag 3 januari 2013

Inspiratiebron 1


Voor de Transfergroep werd ik geïnterviewd over begeleidingskunde. Hun bedoeling is om met mijn verhaal, naast dat van anderen, een beeld te geven van het vak en daarmee mensen enthousiast te maken.

Nico Adriaans
Tevens werd gevraagd wie mij geïnspireerd had tijdens mijn werkende leven. Tot mijn eigen verrassing kwam direct de naam van Nico Adriaans naar boven. Nico was in de jaren ‘80 de voorzitter dan de Rotterdamse Junkiebond. Ik leerde hem kennen op mijn eerste stagedag in de catacomben van de toenmalige Pauluskerk. Nico was daar net gestart met een eethuis voor verslaafden. Het was een van de projecten die hij samen met Hans Visser (diaconaal predikant in Rotterdam) opzette en die veel stof deden opwaaien in de kerk en de stedelijke (en later landelijke) politiek. Want waar verslaafden zijn, daar wordt drugs gebruikt. En dat was natuurlijk verboden. Nico kon zich mateloos opwinden over de hypocrisie rond verslaafden: het verbod op het gebruik vanwege de opiumwet, leidde in zijn overtuiging tot de verloedering en alle ellende die dat voor de gebruiker en de samenleving meebracht. De afhankelijkheid van middelen, maakte mensen ook afhankelijk van hulpverleners. Hulpverleners in de verslavingszorg hadden in die tijd veel macht. Deed je niet wat zij van je vroegen, dan werd je op straat gezet en verloederde je verder.

Voor deze groep bood de Pauluskerk samen met de Junkiebond opvang. Heel basaal: eten, een kopje koffie, een babbeltje, een beetje warmte en aandacht. We deden dat met vrijwilligers en stagiaires. En toen ik stage liep (1981-1982) was net het eerste project gestart: het eethuis. Er was een gebruikerskamer naast de ruimte waar gegeten werd en Nico lette op dat er geen gekke dingen gebeurden. En daar stapte ik over de drempel, 21 jaar, studente andragologie en nog nooit een verslaafde gesproken. Ik werd geïntroduceerd door Hans Visser, die een mateloos vertrouwen in mij leek te hebben, wat ik zelf nergens op gebaseerd vond. Na een eerste blik ontdooide Nico en ik werd door hem voorgesteld aan verschillende bezoekers van het eethuis. Ook aan de mensen in de gebruikerskamer, waar ik aanschouwde hoe dat ging: heroïne spuiten en ‘chinezen’. Het was allemaal erg relaxt, vond ik, en ik overwon mijn schroom en raakte met verschillende mensen in gesprek. Na het eten werd ik meegenomen naar het kantoor van de Junkiebond aan de ’s Gravendijkwal, waar een vergadering zou zijn van ‘Het Breed Front voor de Vernieuwing van het Drugbeleid’. Ik weet nog goed dat ik tussen 4 verslaafden over de Kruiskade van Rotterdam liep. Daar was het in die tijd niet echt veilig en rustig. Ik voelde me toen echter uiterst veilig.

Nico was slim, charmant, loyaal aan zijn achterban, kwetsbaar en vooral aardig. Hij vertelde mij hoe het is om aan ‘de andere kant van het hulpverlenersbureau’ te zitten. Dat is iets wat nu veel meer in de aandacht is. Toen was een hulpverlener nog veel meer de expert, degene die weet wat goed voor je is. Nico was het voorbeeld van iemand die kon empoweren. Hij hielp de weg vinden, maar liet je wel zelf lopen en obstakels overwinnen.
En dat vind ik een mooie kwaliteit voor een begeleidingskundige. Geïnspireerd oefen ik nu nog iedere dag!

Daarom staat Nico Adriaans als inspirator bij mijn verhaal over begeleidingskunde dat je op de site van de Transfergroep vindt.

En nu vroeg de transfergroep of ik nog een grotere, meer beroemde inspirator had. Daar willen ze dan ook iets over schrijven. Ik merk dat ik dat een heel moeilijke vraag vindt. Voor mij geldt vaak: hoe verder weg, hoe minder inspirerend. Toch over nagedacht en in mijn volgende blog onthul ik welke naam ik genoemd heb.

Unbalanced Rock

Unbalanced Rock
Dubbelzinnigheid als startpunt voor organiseren: beweging en stevigheid