maandag 19 mei 2014

coaching de oorlog verklaard (2)


Het duurde weer even voordat ik mijn eigen woorden durfde te geven aan wat Coenen in zijn boek ‘Coaching de oorlog verklaard’, zegt over het begeleidingskundig metier.  In mijn vorige blog ben ik ingegaan op de grote lijn van het boek, de manier van kijken en de context. In deze blog ga ik in op wat Coenen schrijft over het begeleidingskundig metier. En ik ben vooral benieuwd wat ‘de diagonaal’ daarin kan brengen.

Ik ben begonnen om deze ‘diagonale manier van kijken naar begeleiden’ in te brengen bij één van mijn intervisiegroepjes, maar mijn groepsgenoten (coaches) haakten af tijdens mijn uitleg. Ik laat in het midden of dat komt door mijn uitleg, het model, mijn groepsgenoten, de setting of …. Net als bij organisatievraagstukken heb ik hier te maken met een uitkomst (het afhaken) die waarschijnlijk niet is terug te voeren op 1 oorzaak, of tot 1 bron. Coenen noemt dit co-originair (uit meerdere bronnen ontstaan) en benoemt dit als een belangrijk begeleidingskundig uitgangspunt.

Ik bedacht me ondertussen wel dat het nog niet zo simpel is om mensen te verleiden om op die diagonaal mee te glijden!

Wat mij de afgelopen tijd ineens ging opvallen, is hoe vaak ik verhalen hoor over organisatievraagstukken, waarbij de verteller de suggestie wekt alsof het ontstane probleem maar één oorzaak heeft. Meestal komt het er op neer dat ik managers hoor wijzen op het gebrek aan urgentiebesef bij medewerkers op het gebied van de (financiële) beheersing en medewerkers hoor wijzen op het gebrek aan urgentiebesef bij managers op het gebied van inhoudelijke kwaliteit. Gevolg is frustratie en verlamming aan beide zijden, die niet helpt om verder te komen met de vraagstukken die voorliggen en toch aangepakt moeten worden.

Zou het diagonale kijken van Coenen kunnen helpen om uit die verlammende, energie vretende, versimpelende tegenstelling te komen?

Een eerste stap zou volgens Coenen dus moeten zijn, te aanvaarden dat vraagstukken altijd co-originair zijn en te kijken of informatie die van belang is voor het heden, uit die bronnen onttrokken kan worden. Archeologisch onderzoek doet men gewoonlijk niet met een botte bijl, maar voorzichtig, laagje voor laagje en je kunt de betekenis van een gevonden voorwerp pas interpreteren als je het vanuit meerdere contexten bekijkt (waar is het gevonden, hoe diep, hoe ziet het eruit, enz).
Begeleidingskundige praktijken zijn vrijwel altijd ethische praktijken. Die ene oplossing bestaat niet, het is altijd wikken en wegen om iets te bedenken dat geldt voor deze context, met deze geschiedenis en met wat hier voor handen is en wat recht doet aan de bronnen. De begeleidingskundige is daarin ook altijd (mee zoekende) partij. Hij/zij is immers onderdeel van de context en kan vanuit die rol dus ook proberen variatie zichtbaar te maken of aan te brengen.
Coenen gebruikt in zijn boek het woord ‘omleiding’. Dat vind ik zelf een heel leuk en prikkelend woord: een begeleidingskundige die omleidingen bedenkt. Dat vraagt om creativiteit, om uit de dichotomie (de tegenstelling) te komen, om denkkracht van alle partijen, om ruimte te maken voor graafwerk naar verborgen bronnen. De omleiding kan je ook brengen bij nog onbekende ruimtes. Coenen spreekt van permeabele ruimtes, doorlaatbare ruimtes. In die ruimtes kun je de wind voelen die nodig is om het gesprek brandend te houden en te voorkomen dat de energie opgesloten raakt. 

“Leuk hoor, al dat zoeken”, hoor ik menig lezer denken, “maar er moet ook wel iets uitkomen! We moeten verder”.  De begeleidingskundige wordt door Coenen inderdaad uitgedaagd om uit de vorm te blijven, maar óók om activist te zijn en stelling te nemen. Hij spreekt van “voordurend precair schuiven, verschuiven, opschuiven, afschuiven, inschuiven, toeschuiven, doorschuiven en aanschuiven”. Ik zie hierbij maar steeds het beeld van de tennisser die heen en weer ‘schuift’ op de baseline. Zijn bedoeling is wel zeker om de wedstrijd te winnen, maar hij weet dat dat niet lukt als hij op een plek blijft staan. Hij moet anticiperen, verrassen, vertragen of versnellen, kortom voortdurend afwegingen maken in relatie tot de ander.
Dit ‘schuiven’ past mooi bij het model dat Coenen in zijn boek gebruikt om de diagonaal zichtbaar te maken. De diagonaal die ontstaat als je twee uitersten op 2 assen uitzet en vervolgens met elkaar verbindt. Die diagonaal nodigt uit tot schuiven en bewegen en daardoor tot het ontdekken van iets nieuws, waardoor je uit die tegenstelling komt. Coenen noemt hiervan een aantal voorbeelden in zijn boek. Dit is er één.


Van de begeleidingskundige vraagt dit volgens mij nogal wat vakmanschap en tegelijk waarschuwt Coenen voor het vast zetten van dit vakmanschap in competenties, protocollen of  begeleidingskundige methodieken. Coenen houdt van de slack, de onaangepaste, de ‘mens zonder eigenschappen’. De begeleidingskundige moet een ‘fremdkörper’ blijven. Hij moet erin en eruit kunnen stappen, als activist stelling kunnen nemen en kunnen schuiven.

Een nieuw vakgebied in een veranderende context, vraagt ook taal die past in die nieuwe context. Coenen introduceert een hele rij nieuwe (oude) woorden: palimpsest, co-originair, moreel debat, permeabele ruimte, enzovoort. Ik merkte bij mijn intervisie groepje dat de begeleidingskundige taal een belemmering kan zijn voor het gesprek. En ik merk ook dat ik met het schrijven van deze blog mij voortdurend af zit te vragen of ik het nu wel goed heb begrepen.
Hoe dan ook, daar ligt volgens mij nog wel een uitdaging om samen verder te zoeken naar woorden die kunnen helpen bij het ontwikkelen van dit mooie vakgebied: zoeken naar taal op de diagonaal.


Over het boek Coachen de oorlog verklaard! van Bert Coenen (2013), 2010 uitgevers Rotterdam



maandag 31 maart 2014

Coaching de oorlog verklaard!


Het nieuwe boek van mijn voormalige docent en huidige collega Bert Coenen, ligt al een tijdje op mijn stapel ‘te lezen’.

“Kun je er iets over schrijven in je blog ”, vroeg Bert toen het boek klaar was? Dat wil ik graag, want ik vind dat Bert iets te melden heeft aan begeleidend Nederland. Zolang ik hem ken is hij al op zoek (niet alleen als lector Begeleidingskunde aan de Transfergroep van de Hogeschool van Rotterdam, maar vooral als Bert) naar hoe je het begeleiden van mensen zo vorm kan geven dat het leidt tot het genereren van ruimte, lucht en creativiteit. Hij heeft zelf een creatieve motor en slingert die ook graag bij anderen aan. Wetend dat wij ons bevinden in een tijd waarin de illusie wordt gewekt dat er overal oplossingen voor zijn (zie ook weer de laatste managementboekmagazine 29/3/14, met titels als ‘Het perfecte project’, ‘Doelbewust organiseren’ of ‘Management zoals het bedoeld is’ - goocheldozen worden ze in het boek genoemd), zoekt Bert naar wegen voor de begeleidingskundige, die daar juist vanaf buigen om zo recht te doen aan de complexiteit.
Hij onderbouwt in zijn boek dat veel van de methoden die worden ontwikkeld vanuit de gedachte ‘het kan/moet beter’, de werkelijkheid versimpelen en daarmee dus geweld aandoen. Je laat door je keuze voor het ene, het andere onzichtbaar. Uiteindelijk, zo stelt hij, zijn deze oplossingsgerichte begeleidingsmethoden gericht op aanpassing. In dit boek bouwt hij voort op zijn vorige boeken ‘Het verborgen lijden in organisaties’ (Nelissen, Soest 2004) en ‘Schuren, knutselen en schooieren’ (Nelissen, Soest 2009).

En het boek heeft best een tijdje op de stapel gelegen.

Bert had er al eens kleine stukjes uit geciteerd en gebruikte daarbij woorden die ik moest opzoeken in het woordenboek en dat deed bij mij het vermoeden ontstaan, dat ik wel even moest gaan zitten voor dit boek. Ik moest ook even wennen aan de titel. Is Bert nu echt activist geworden, vroeg ik me af? Gaat hij (nog meer) ten strijde trekken tegen de heilige huisjes van de coaching en supervisie? Maar de ondertitel ‘een driedimensionale benadering van denken en handelen bij begeleiding en verandering’ kwam toch wel weer heel verstandig over, en degelijk. Deze verwarring stelde het lezen uit.

Toen ik in het boek begon, las ik in de eerste zin dat het geen boek is dat ik ging lezen, maar een manifest. Dat riep bij mij direct de associatie met Karl Marx op, en mijn eigen studietijd begin jaren ’80. Een manifest is een ‘openbare tekst met een duidelijk standpunt’ of een ‘openbare verklaring’. Er wil een statement gemaakt worden, stelling genomen worden, een gesprek op gang gebracht worden.
Het duidelijke standpunt dat in dit boek wordt uitgewerkt komt in grote lijnen hier op neer: Onze wereld wordt steeds complexer. Onze neiging is om te gaan versimpelen om greep te krijgen op die complexiteit. Wij organiseren lijstjes, regeltjes en eisen transparantie om maar te kunnen volgen en beheersen. Dit gebeurt ook in de begeleiding van medewerkers: 5 gesprekken, liefst volgens methode A, X of Y en ‘het probleem is weer beheersbaar’.
Bert Coenen pleit (al jaren) voor begeleiding als voortdurend ethisch gesprek (relationeel, dat wil zeggen in relatie tot de omgeving - in tegenstelling tot gericht op de relatie met de ander, zoals in veel begeleidingsvormen centraal staat). Niet helpen om een definitieve oplossing te vinden, want die is morgen zeker al weer achterhaald - want te simpel - maar juist streven naar een (relationele, van de situatie/context afhankelijke) basis waar vanuit je binnen die voortdurend veranderende context toch samen stappen kunt zetten (de dimensie van het politieke in de begeleiding). De rol van de begeleidingskundige wordt daarin die van activist. Iemand die er staat, stelling durft te nemen, woorden helpt geven aan dat wat onuitgesproken blijft, en mensen aanzet tot het zoeken naar oplossingen voor die situatie, op dat moment en onder die omstandigheden. De begeleidingskundige is daarin geen watje die met alle winden meewaait, maar juist iemand die zorgt dat recht gedaan wordt aan de verschillende perspectieven en belangen: aan de complexiteit en het politieke aspect. Want wie zal baat moeten hebben bij de begeleiding? De organisatie, de medewerker, de klant, de burger, de samenleving, het milieu? Het aanwezig zijn van deze verschillende belangen vraagt dat de begeleidingskundige in staat is nuance aan te brengen en uit het zwart - wit denken blijft. Hij moet kunnen schuiven, knutselen en schooieren!

En dan terug naar de titel “Coaching de oorlog verklaard!”.

Hij prikkelt zeker, maar hij schuurt vind ik, met de inhoud van het manifest. Daarin wordt immers juist gepleit voor het loslaten van de versimpelende metaforen en te gaan zoeken in de verschuivende metonymen. Het boek gaat ook over veel meer, dan alleen over coaching. Er wordt een poging gedaan om anders te kijken naar begeleidingskunde, namelijk vanuit de diagonaal, juist om uit die tegenstelling - die ‘oorlog’ tussen goed en kwaad - te blijven om verder te kunnen bouwen op dat wat al eerder is bedacht en geschreven.
In mijn volgende blog zal ik iets schrijven over dat diagonale denken waar in het boek voor wordt gepleit.

Wat mij betreft kan de titel van het boek in de volgende druk diagonaal worden gewijzigd in “Begeleidingskunde op de helling?”!





Coaching de oorlog verklaard! is uitgegeven door 2010 Uitgevers, Rotterdam, 2013)

Unbalanced Rock

Unbalanced Rock
Dubbelzinnigheid als startpunt voor organiseren: beweging en stevigheid